Koeien stoten broeikasgassen uit. Maar ze kunnen ook helpen koolstof in de bodem vast te leggen. Door grasland zo min mogelijk te bewerken en koeien te laten grazen, compenseren boeren een klein stukje van hun CO2-uitstoot.
De 115 koeien van Paul en Ingrid Hazenberg in De Moer, een dorp vlak onder de Efteling, zijn op maandagmiddag half zes allemaal van de wei terug in de stal. Klaar om gemolken te worden. Ze hebben hard gewerkt. De hele dag zijn ze druk geweest met bodemonderhoud. Met hun gegraas houden ze het gras kort, zodat er geen open plekken komen, onkruid wegblijft en de grasmat zo lang mogelijk onberoerd kan blijven liggen.
De koeien van Hazenberg zijn niet alleen op aarde om melk te geven, maar ook om koolstof in de bodem te bewaren. Zoals het kabinet dat, blijkens het klimaatakkoord, graag ziet.
Wereldwijd zit er twee keer zoveel koolstof in de bodem als in de lucht, in de vorm van koolstofdioxide (CO2). Oud grasland, met een bodem waarin veel ‘organische stof’ (gewasresten en plantenwortels) zit, kan net zoals een boom koolstof vasthouden. Zolang de grasmat niet hoeft te worden omgeploegd voor nieuw gras, blijft de koolstof onder de grond.
Koolstof vormt de helft van die humus-achtige organische stof in de bodem. En koolstof vastleggen in bodems is een van de doelen van het klimaatakkoord voor de landbouw – de sector die in Nederland 15 procent van de broeikasgassen uitstoot, de helft afkomstig uit de veehouderij.
Het klimaatakkoord van Parijs had in 2015 al als streven om CO2 onder de grond te houden, om zo klimaatverandering tegen te gaan. Daarvoor zou het percentage organische stof in de bodem elk jaar met 4 promille moeten toenemen. Komende woensdag 11 september organiseert het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een ‘Nationale Bodemtop’ waar boeren en deskundigen kennis uitwisselen.
De gezonde bodem komt steeds meer bovengronds, en wordt gezien als onderdeel van een duurzamer landbouwsysteem.
Als een spons
Deze middag zit veehouder Paul Hazenberg aan de keukentafel met bodemonderzoeker Nick van Eekeren, die voor het Louis Bolk Instituut (voor duurzame landbouw) boeren helpt hun bodem te verbeteren. Ze kennen elkaar al sinds 2005, toen Hazenberg zich in de bodem begon te verdiepen. „In die tijd nog niet voor het klimaat, maar vooral voor een betere opbrengst. Dat is waar je mee bezig bent als boer. Een bodem met meer organische stof houdt als een spons vocht en voeding vast en dat levert meer en beter gras van eigen land.”
Het is pas sinds een jaar of zeven, zegt Hazenberg, dat het klimaatbesef erbij gekomen is. „Productie is zichtbaar, klimaat niet.” Inmiddels is verduurzaming een vanzelfsprekend onderdeel van de bedrijfsvoering. En een boer die zonnepanelen heeft, zijn koeien ouder laat worden, minder kunstmest gebruikt en aan nog veel meer normen moet voldoen om voor zijn melk het keurmerk ‘Planet Proof’ te krijgen, móét haast wel openstaan voor koolstofopslag.
Daarnaast, zegt Hazenberg, is het een imagokwestie. „Veehouders krijgen zo veel kritiek, zo laten we zien dat we ook een bijdrage leveren.”
Melkveehouder Paul Hazenberg is tot ‘bodemtopper’ benoemd. Hij wist het gehalte organische stof in zijn grond tot 7 procent op te krikken.Foto Ans Brys
Grasklaver en kruiden zaaien
Een biologische boer zijn is geen vereiste om koolstofboer te worden. Hoewel de biologische landbouw van oudsher veel aandacht heeft voor bodemverbetering, laat Hazenberg zien dat gangbare boeren, zoals hij, er net zo goed mee aan de slag kunnen. Van de zestig boeren die in Midden-Brabant meedoen aan het project ‘Carbon Valley’ (koolstofvallei) zijn er vijfenvijftig niet biologisch.
Grasland zo min mogelijk bewerken, dat is wat die boeren nastreven. Het lijkt simpel. Als je de bodem niet omploegt, het gras goed onderhoudt of laat onderhouden door de koeien, meer vaste koemest en compost gebruikt, grasklaver en kruiden zaait die goed zijn voor de beestjes en bacteriën – dan gaat het gehalte organische stof in theorie vanzelf omhoog. Maar in de praktijk, legt Hazenberg uit, is het een jarenlange zoektocht naar wat werkt om je grasmat zo lang mogelijk goed te houden. En pas na jaren meet je een substantieel hoger gehalte organische stof – en dus ook koolstof.
Lees ook het interview met twee Twentse broers die naast gewone melk nu ook sojamelk produceren.
Op tafel ligt een praktijkgids voor melkveehouders die mede door Van Eekeren is geschreven, Bodemsignalen grasland, waarin te zien is hoe bewatering, bemesting en talloze andere handelingen van invloed zijn. En hoe gezonde aarde eruitziet: rul en korrelig, met veel haarwortels en wormen. Het bodemleven is een ‘ondergrondse jungle waar de ene soort de andere eet’.
Hazenberg is dit jaar in het project Carbon Valley tot ‘bodemtopper’ benoemd. Hij wist het gehalte organische stof tot 7 procent op te krikken, het maximum voor zandgrond met gras, waar dat normaal 3 à 4 procent is. Daarmee is ook de koolstofopslag verdubbeld. Maar dat lukt niet elke boer en het lukt ook niet overal, op elk bodemtype in Nederland. In veenweidegebieden, waar organische stof in het veen wordt afgebroken door ontwatering, is verhoging van het waterpeil de manier om de CO2-uitstoot te verlagen.
Om het nog ingewikkelder te maken: veel melkveehouders hebben naast gras ook akkerland, waarop meer organische stof wordt afgebroken dan er wordt aangevoerd. Hazenberg gebruikt van zijn 50 hectare (zand)grond 10 hectare voor maïs, veevoer. Voor de beste bodemkwaliteit moet hij goed uitkienen hoe hij maïs afwisselt met gras en klaver, zonder al te veel bodembewerking. „Daar heb je ook andere machines voor nodig. Om die te vinden, was een hele zoektocht.”
Angst voor verandering
Misschien wel het grootste obstakel, zegt hij, is de angst voor verandering. Boeren zijn eraan gewend dat op versgeploegd grasland, waar veel stikstof vrijkomt, maïs als een tierelier groeit. „Dat zie je meteen. Je weet niet wat je ervoor terugkrijgt als je stopt met ploegen. Als je doet wat je deed, weet je wat je krijgt.”
Dat het op termijn kan lonen om te investeren in bodemverbetering, kan Van Eekeren boeren zo voorrekenen: betere opbrengsten van eigen land, minder inkoop van voer, minder kunstmest, kunnen een boer duizenden euro’s opleveren. En niet onbelangrijk: het kan bijdragen aan een betere score voor duurzame keurmerken, waardoor de boer meer geld voor zijn melk krijgt.
Lees ook:VN-klimaatorganisatie: voedselproductie moet radicaal veranderen
Wat mooi zou zijn, zegt Van Eekeren, is als boeren hun CO2-opslag in de bodem zouden kunnen verzilveren. „Nu kopen bedrijven zoals Shell certificaten waar aan de andere kant van de wereld bomen van worden geplant. Bedrijven die hun CO2-uitstoot willen compenseren zouden dat ook lokaal kunnen doen, door certificaten bij boeren te kopen.” Zoals in Oostenrijk, waar regionaal al in CO2-krediet voor Humusaufbau wordt gehandeld.
Intussen, zegt Van Eekeren nuchter, moet je wel reëel blijven. „Je moet de hoeveelheden in perspectief zien.” Met blijvend grasland kun je op een hectare jaarlijks maximaal 1.000 kilo koolstof (3.600 kilo CO2) opbouwen. De uitstoot van een koe staat – alles meegerekend – gelijk aan 1,2 kilo CO2 per liter melk. Om als melkveehouder CO2-neutraal te worden, is alleen koolstofopslag dus niet genoeg. „Maar”, zegt Van Eekeren, „het is wel een stukje van de puzzel.”
Bron: NRC Handelsblad